• vas·te plant
enkelvoud meervoud
naamwoord vaste plant vaste planten
verkleinwoord

de vaste plantv / m

  1. kruidachtige (niet-houtige) zaadplant, die meer dan eenmaal tijdens zijn levensduur kan bloeien én langer dan twee jaar leeft
     Een andere plant die nu bloeit is heel was discreter, in feite weer wat al te discreet. In tegenstelling tot de nicotiana's heb ik er maar één van, maar daar is een goede reden voor: het is de duurste vaste plant die ik ooit gekocht heb.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Sarah Hart
    “Dot plant” (19 september 1992) op nrc.nl