• zaad·plant
enkelvoud meervoud
naamwoord zaadplant zaadplanten
verkleinwoord - -

de zaadplantv / m

  1. (plantkunde) benaming voor vaatplanten uit de Spermatophyta   die zich voortplanten met zaden die ontstaan uit bevruchte zaadknoppen
     Het is de oudste zaadplant ter wereld, een levend fossiel met een geschiedenis van meer dan 160 miljoen jaar.[2]
  2. (landbouw) plant gekweekt om zaadjes te winnen die als zaaigoed gebruikt kunnen worden
      Wanneer de droge zaadplant ritselt in den najaarswind, denkt er geen een aan den bloesem, die er eenmaal over geurde.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Peter van Zonneveld
    “Aardse paradijzen de hortus van Jena : Goethe en de herfst.” (30 september 1983) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron “Erfelijk belast.” (1906), W.L. & J. Brusse, Rotterdam, p. 3