1. halfgodin, sterk verbonden met een boom, in de Griekse mythologie
2. soort vlinder Idea leuconoe
  • boom·nimf
enkelvoud meervoud
naamwoord boomnimf boomnimfen
verkleinwoord boomnimfje boomnimfjes

de boomnimfv

  1. (mythologie) halfgodin, sterk verbonden met een boom, uit de Griekse mythologie; ook gebruikt als aanduiding voor bovennatuurlijke vrouwelijke boomwezens in andere culturen
    • - En wat er van de boomnimf was geworden, kwam niemand ooit te weten. [1]
    • - De seksloze zeemeermin, die door haar stomheid moet zwijgen over de liefde die ze voelt voor haar droomprins, en daardoor machteloos moet toezien hoe hij een ander trouwt, dat is natuurlijk Andersen zelf. En dat geldt ook voor de tol uit `De geliefden' die valt voor de onbereikbare bal wiens `vader en moeder marokijnen slippers zijn geweest', het geldt voor de wegkwijnende sneeuwman uit `De sneeuwman' die hopeloos verliefd wordt op een kachel (`er kwam iets over hem wat hij niet kende, maar wat de mensen wel kennen als ze niet van ijs zijn') en het geldt voor de bevrijde boomnimf in `De dryade', die als `een kind van verlangen' afreist naar de stad der liefde, maar niet mag toegeven aan zinnelijkheid en uiteindelijk wegglijdt als een wolk. [2] 
  2. (vlinders) soort vlinder Idea leuconoe   uit Zuidoost-Azië
    • Het dieet van de rups heeft geen invloed op de tint van de boomnimf, (…) [3]