• ble·cke
vervoeging
tegenwoordige tijd, aantonende wijs, bedrijvende vorm
hele vervoeging zie blecke/vervoeging
onbepaalde
wijs
blecke
verleden
tijd
(er) hot gebleckt
voltooid
deelwoord
gbleckt
enkelvoud meervoud
1e persoon ich bleck mir / mer blecke
2e persoon du bleckscht dihr / der
dihr / der
dihr / der
ihr / er
ihr / er
nihr / ner
bleckt
blecke
blecke
bleckt
blecke
blecke
3e persoon er bleckt sie blecke
sie bleckt
es bleckt

[A]: blecke

  1. overgankelijk ontbloten
  • die Zaeh blecke
de tanden ontbloten

[B]: blecke

  1. onovergankelijk blaten