ontbloten
- ont·blo·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ontbloten |
ontblootte |
ontbloot |
zwak -t | volledig |
ontbloten
- overgankelijk de bedekking van iets wegnemen, gewoonlijk een lichaamsdeel
- Op verzoek van de arts ontblootte hij zijn bovenlijf.
1. de bedekking van iets wegnemen, gewoonlijk een lichaamsdeel
- Het woord ontbloten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ontbloten" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be