Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: blauw-witBlauw-Wit


Nederlands

 
blauwwit
Uitspraak
Woordafbreking
  • blauw·wit
Woordherkomst en -opbouw
  • samenstelling van  blauw bn  en  wit bn , in deze schrijfwijze en betekenis aangetroffen vanaf 1862 (zie vindplaats hieronder) [1]
    De kleuren zijn hier geen gelijkwaardige elementen, "witblauw" zou de kleur blauw aanduiden die we "lichtblauw" noemen. Daarom is spellingregel 6.D niet van toepassing en wordt het woord volgen spellingregel 6.C aan elkaar geschreven. Er is vaak verwarring met "blauw-wit" dat een kleurpatroon van witte en blauwe vlakken aanduidt. In dat woord levert een verwisseling van de kleuren eenzelfde betekenis op.
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen blauwwit blauwwitter blauwwitst
verbogen blauwwitte blauwwittere blauwwitste
partitief blauwwits blauwwitters -

Bijvoeglijk naamwoord

blauwwit

  1. (kleur) wit met een blauwe zweem, dat vaak als "koud" wordt ervaren
    • Op weg naar Doğubeyazit herkende ik opeens de Ararat, in een blauwwit waas tekenden zich de contouren af van zijn besneeuwde top. [2]
    • Er was daar een lege koudheid van grijs ijzer en steen onder cru licht: drie trillende gasvlammen, blauwwit, langs de muur. [3]
    • Gerrits lippen werden blauwwit van kwaadheid, en hij zoû ze haast besmet en Ontheiligd hebben met een vloek. [4]
enkelvoud meervoud
naamwoord blauwwit -
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

het blauwwito

  1. (kleur) wit met een zweem blauw
    • Dwars door de kringen heen wiebelen de huidskleur van de handen en het blauwwit van het aardewerk tegen een achtergrond van modderige grijzen. [5]

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[6]


Verwijzingen