blanc
blanc
blanc m
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
blanc | le blanc | blancs | les blancs |
blanc m
- wit
- (sociologie) blanke
- (figuurlijk) spatie
- (historisch) een zeker muntstuk
- eiwit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | blanc | blancs |
vrouwelijk | blanche | blanches |
blanc
- (kleur) wit
- (sociologie) blank
- (figuurlijk) ongebruikt, blanco
- (figuurlijk) maagdelijk
- (figuurlijk) onbewogen, emotieloos
- (figuurlijk) schoon(gemaakt)
- une arme blanche
een blanke wapen, d.w.z. een houw- of steekwapen
- un bac blanc
een oefen(eind)examen
- une carte blanche
onbeperkte volmacht, vrijbrief
- un mariage blanc
een schijnhuwelijk (lett. een maagdelijk huwelijk)
- une marche blanche
een witte mars, herdenkingsmars
- une voix blanche
een vlakke stem
- un vote blanc
een blanco stem (van een verkiezing)
- ↑ blanc (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994) op de website cnrtl.fr .
blanc m
blanc