binnenlokken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van binnenlokken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | binnenlokken | binnen te lokken | ||||||
toekomend | zullen binnenlokken binnen zullen lokken |
te zullen binnenlokken binnen te zullen lokken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben binnengelokt | te hebben binnengelokt | ||||||
toekomend | binnengelokt zullen hebben | binnengelokt te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
binnenlokkend | binnengelokt | ev. lok binnen |
mv. verouderd lokt binnen |
lokke binnen (bijzin) binnenlokke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | lok binnen | lokt binnen | lokt binnen | lokt binnen | lokt binnen | lokken binnen | lokken binnen | lokken binnen | |
verleden (o.v.t.) | lokte binnen | lokte binnen | lokte binnen | lokte binnen | lokte binnen | lokten binnen | lokten binnen | lokten binnen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal binnenlokken | zult/zal binnenlokken | zult/zal binnenlokken | zult binnenlokken | zal binnenlokken | zullen binnenlokken | zullen binnenlokken | zullen binnenlokken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou binnenlokken | zou binnenlokken | zou(dt) binnenlokken | zoudt binnenlokken | zou binnenlokken | zouden binnenlokken | zouden binnenlokken | zouden binnenlokken | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | binnenlok | binnenlokt | binnenlokt | binnenlokt | binnenlokt | binnenlokken | binnenlokken | binnenlokken | |
verleden (o.v.t.) | binnenlokte | binnenlokte | binnenlokte | binnenlokte | binnenlokte | binnenlokten | binnenlokten | binnenlokten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal binnenlokken binnen zal lokken |
zult/zal binnenlokken binnen zult/zal lokken |
zult/zal binnenlokken binnen zult/zal lokken |
zult binnenlokken binnen zult lokken |
zal binnenlokken binnen zal lokken |
zullen binnenlokken binnen zullen lokken |
zullen binnenlokken binnen zullen lokken |
zullen binnenlokken binnen zullen lokken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou binnenlokken binnen zou lokken |
zou binnenlokken binnen zou lokken |
zou(dt) binnenlokken binnen zou(dt) lokken |
zoudt binnenlokken binnen zoudt lokken |
zou binnenlokken binnen zou lokken |
zouden binnenlokken binnen zouden lokken |
zouden binnenlokken binnen zouden lokken |
zouden binnenlokken binnen zouden lokken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb binnengelokt | hebt binnengelokt | hebt/heeft binnengelokt | hebt binnengelokt | heeft binnengelokt | hebben binnengelokt | hebben binnengelokt | hebben binnengelokt | |
verleden (v.v.t.) | had binnengelokt | had binnengelokt | had binnengelokt | hadt binnengelokt | had binnengelokt | hadden binnengelokt | hadden binnengelokt | hadden binnengelokt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal binnengelokt hebben | zal/zult binnengelokt hebben | zult/zal binnengelokt hebben | zult binnengelokt hebben | zal binnengelokt hebben | zullen binnengelokt hebben | zullen binnengelokt hebben | zullen binnengelokt hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou binnengelokt hebben | zou binnengelokt hebben | zou/zoudt binnengelokt hebben | zoudt binnengelokt hebben | zou binnengelokt hebben | zouden binnengelokt hebben | zouden binnengelokt hebben | zouden binnengelokt hebben |