• bin·nen·lei·den

binnenleiden [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
binnenleiden
leidde binnen
binnengeleid
zwak -d volledig
  1. van buiten naar binnen brengen
     Pochs Nederlandse advocaat Geert-Jan Knoops reageerde vanuit de rechtszaal verheugd op de vrijspraak. “Er is een enorme last van ons afgevallen. Ik kon het gezicht van mijn cliënt niet zien omdat hij achter mij zat maar hij bleef rustig en bedaard. Dat hadden we ook afgesproken omdat de emoties aan het begin van de zitting hoog waren opgelopen bij het binnenleiden van de verdachten”, zo verklaarde hij in een telefoongesprek met Jeroen Pauw dat rechtstreeks te horen was in diens talkshow.[2]
     Neem Jozua, die het volk de erfenis en het bezit van het land Kanaän heeft binnengeleid: hij kreeg daarvan deze naam. Want wat wij uitspreken als Jezus, is hetzelfde als Jozua.[3]
  2. ergens introduceren
     Het cloudproject, JEDI gedoopt, moet het Pentagon ,,de nieuwe tijd binnenleiden’’, aldus de verklaring van het ministerie.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Caspar Naber
    “Julio Poch vrijgesproken van rol bij dodenvluchten” (29-11-2017), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Johannes Calvijn
    “Echt God” (23 december 2020), Reformatorisch Dagblad
  4.   Weblink bron “Microsoft haalt miljardendeal Pentagon binnen” (26-10-2019), Tubantia