bezonnen
- be·zon·nen
- In de betekenis van ‘bedachtzaam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1879 [1]
- vervoeging van bezinnen: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs) maar met een klinkerwisseling i-o (IPAː /ɪ/ - /ɔ/) [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | bezonnen | bezonnener | meest bezonnen |
verbogen | - | bezonnenere | - |
bezonnen [3]
- goed doordacht iets doen, bedachtzaam, weloverwogen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bezonnen |
bezonde |
bezond |
zwak -d | volledig |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord in onbepaalde wijs.
bezonnen [4]
- met zonlicht bestralen
vervoeging van |
---|
bezinnen |
bezonnen
- meervoud verleden tijd van bezinnen
- Wij bezonnen.
- Jullie bezonnen.
- Zij bezonnen.
- Wij bezonnen.
- voltooid deelwoord van bezinnen
- Het woord bezonnen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bezonnen" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "bezonnen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bezonnen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be