onbezonnenheid
- on·be·zon·nen·heid
- afleiding van onbezonnen met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onbezonnenheid | onbezonnenheden |
verkleinwoord |
de onbezonnenheid v
- de mate waarin iemand onvoorzichtig en lichtvaardig handelt
- ▸ Joeri Andrejevitsj haalde zich Anfim Jefimovitsj'losse manieren en Lara's vrouwelijke onbezonnenheid voor de geest.[2]
- ▸ Na een matige start van het seizoen, waarin Verstappen door een combinatie van pech en onbezonnenheid veel WK-punten liet liggen, vormt de podiumplek een flinke opsteker met het oog op de rest van het seizoen, zo liet Horner blijken. "Ik weet dat Max niet zo snel onder de indruk is van tegenslagen, maar voor elke sporter is het fijn als het na een rottijd weer gaat meezitten. Het is een kickstart voor de rest van het seizoen."[3]
- iets dat getuigt van onnadenkendheid
- roekeloosheid, onnadenkendheid, onvoorzichtigheid, onbedachtzaamheid, onberadenheid, lichtvaardigheid
1. de mate waarin iemand onvoorzichtig en lichtvaardig handelt
- Het woord onbezonnenheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028261396
- ↑ Weblink bron “Teambaas Horner: podiumplek geeft Verstappen kickstart voor rest seizoen” (14-05-2018), NOS