onnadenkendheid
- on·na·den·kend·heid
- afleiding van onnadenkend met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onnadenkendheid | onnadenkendheden |
verkleinwoord |
de onnadenkendheid v
- het niet heel erg goed en zorgvuldig nadenken
- ▸ Ik wil je ervoor waarschuwen, zei hij zacht, dat je door je onnadenkendheid en onvoorzichtigheid de mensen aanleiding kunt geven over je te praten.[1]
- ▸ "In algemene zin – dus niet alleen voor de zorg – kunnen we zeggen dat er vaak sprake is van onnadenkendheid. Niet-beveiligde usb-sticks laten slingeren, bijvoorbeeld", zegt de woordvoerder van de AP. "Wat ons betreft zijn deze cijfers geen reden voor enorme zorg. Het kan ook zijn dat de zorg heel erg op zijn hoede is voor datalekken. 'Better safe than sorry', zeg maar."[2]
1. het niet heel erg goed en zorgvuldig nadenken
- Het woord onnadenkendheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ “Anna Karenina” (1877), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028276062
- ↑ Weblink bron “Ziekenhuizen lekken dagelijks privacygevoelige informatie” (24-11-2016), NOS