[1] De haagbeuklaan van Haut-Maret   is een berceau met langs beide kanten haagbeuken
 
[3] Twee berceaus.
  • ber·ceau
enkelvoud meervoud
naamwoord berceau berceaus
verkleinwoord - -

de berceaum

  1. pad met aan beide zijden bomen of struiken die aan de bovenzijde met elkaar zijn verbonden, zodat een soort tunnel ontstaat
  2. (bouwkunde) rustplaats in tuin of park, met open wanden en een overkapping bestaand uit een latwerk begroeid met klimplanten
  3. (kunst) (gereedschap) soort beitel met een opstaande halfronde getande rand, waarmee een gepolijste koperen plaat ruw gemaakt wordt bij het vervaardigen van een mezzotint
23 % van de Nederlanders;
30 % van de Vlamingen.[3]


  • ber·ceau

berceau m

  1. wieg
  2. (figuurlijk) geboorteplaats
  3. (tuinieren) berceau, loofgang
  4. (bouwkunde) wiegvormige boog, gewelf
  5. (kunst) (gereedschap) berceau, soort beitel met een opstaande halfronde getande rand