gewelf
- ge·welf
- In de betekenis van ‘halfgebogen zoldering’ voor het eerst aangetroffen in 1435 [1]
- Naamwoord van handeling van welven met het voorvoegsel ge- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gewelf | gewelven |
verkleinwoord | gewelfje | gewelfjes |
het gewelf o
- (bouwkunde) een holgebogen stenen zoldering waarbij de druk aan beide zijden afgevoerd wordt
- Vooral in kerken zijn veel gewelven te vinden.
- een ruimte die door een holgebogen zoldering overdekt is
- Die oude ruimte is tevens een gewelf.
|
1.
- Het woord gewelf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gewelf" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "gewelf" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be