welven
- wel·ven
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
welven |
welfde |
gewelfd |
zwak -d | volledig |
welven
- het geleidelijk buigen van een gebogen oppervlak
- Hij bewonderde de zacht welvende vormen van haar lichaam.
- ▸ Na het nemen van de afslag ziet de weg naar boven er nog even mild uit, maar dan begint het asfalt al snel te welven.[3]
- (bouwkunde) (Gebouwen, vertrekken e.d.) van een gewelf voorzien. Ook in fig. verband
- wederkerend zich ~: een lichte boogvorm vertonen, zich buigen, een boog maken
3. zich welven
- Het woord welven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "welven" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "welven" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Rob Gollin“De helling van de mooie meisjes knijpt de renner de keel dicht” (10 juli 2019), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be