• welf·sel
enkelvoud meervoud
naamwoord welfsel welfsels
verkleinwoord

het welfselo

  1. (bouwkunde) hol gebogen overkapping
  2. (bouwkunde) vloerelement (in België)
     Het ongeval gebeurde rond 10.45 uur aan de Schaapsdreef, waar de arbeiders bezig waren met een achterbouw. Ze waren de betonwelfsels op de eerste verdieping aan het plaatsen, toen plotseling de arm van de kraan het begaf. Daardoor schoot het welfsel los, waarna de arbeiders bedolven werden onder de brokstukken.[3]
    •  
  1. welfsel op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Arm bouwkraan breekt af in Genk, vier arbeiders gewond” (10 september 2009), De Morgen