• be·kom·mer·nis
enkelvoud meervoud
naamwoord bekommernis bekommernissen
verkleinwoord

de bekommernisv [3]

  1. zorgen om iets of iemand hebben
    • Als Renders boodschappen doet, dan speelt vaak haar geweten op. Zoals bij zovele anderen, zegt ze. Als consument wil ze namelijk duurzaam kopen uit bekommernis met de natuur en de boeren, maar eenmaal voor het schap staand, weet ze niet waar te beginnen wegens een gebrek aan kennis.[4] 
    • Op de twaalfde en voorlaatste procesdag rond de 55-jarige Hardy heeft de moordenaar na de replieken van alle partijen het laatste woord gekregen. Zijn grootste bekommernis bleek dat hij nooit meer in de gevangenis wil zitten. ‘Ik zal de mensen maximaal proberen vergoeden, maar stuur me alstublieft niet terug naar de gevangenis’, klonk het.[5] 
82 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[6]