ongerustheid
- on·ge·rust·heid
afleiding van gerust met het voorvoegsel on- met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ongerustheid | |
verkleinwoord |
de ongerustheid v
- (psychologie) het je zorgen maken over iets wat zou kunnen gaan gebeuren
- Het past bij het karakter van Nederland dat in veel wijken en gemeenten allerlei particuliere initiatieven worden genomen om asielzoekers bij de samenleving te betrekken. Tegelijk is het logisch dat in de samenleving ongerustheid bestaat over de komst van grote groepen vluchtelingen.[1]
- Het woord ongerustheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ongerustheid" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Troonrede 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be