begrinden/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van begrinden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		begrinden			te begrinden
	toekomend		zullen begrinden			te zullen begrinden
voltooid	tegenwoordig		hebben begrind			te hebben begrind
	toekomend		begrind zullen hebben			begrind te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	begrindend		begrind			ev. begrind	mv. verouderd begrindt	begrinde
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	begrind	begrindt	begrindt	begrindt	begrindt	begrinden	begrinden	begrinden
verleden (o.v.t.)	begrindde	begrindde	begrindde	begrindde	begrindde	begrindden	begrindden	begrindden
toekomend (o.t.t.t.)	zal begrinden	zult/zal begrinden	zult/zal begrinden	zult begrinden	zal begrinden	zullen begrinden	zullen begrinden	zullen begrinden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou begrinden	zou begrinden	zou(dt) begrinden	zoudt begrinden	zou begrinden	zouden begrinden	zouden begrinden	zouden begrinden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb begrind	hebt begrind	hebt/heeft begrind	hebt begrind	heeft begrind	hebben begrind	hebben begrind	hebben begrind
verleden (v.v.t.)	had begrind	had begrind	had begrind	hadt begrind	had begrind	hadden begrind	hadden begrind	hadden begrind
toekomend (v.t.t.t.)	zal begrind hebben	zal/zult begrind hebben	zult/zal begrind hebben	zult begrind hebben	zal begrind hebben	zullen begrind hebben	zullen begrind hebben	zullen begrind hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou begrind hebben	zou begrind hebben	zou/zoudt begrind hebben	zoudt begrind hebben	zou begrind hebben	zouden begrind hebben	zouden begrind hebben	zouden begrind hebben