beeper
- bee·per
- van Engels beeper
- Naamwoord van handeling van beepen met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beeper | beepers |
verkleinwoord |
de beeper m
- (elektronica) elektronisch apparaat dat een waarschuwend piepend geluid maakt als het geactiveerd wordt
- ▸ Officieel zijn de snelheidsbeperkingen zoals in België en zijn de wagens uitgerust met een irritante “beeper” die in gang schiet als je de 120 overstijgt. In werkelijkheid echter laten de rijke locals het lawaai uit hun wagen halen en wordt er zo rap gereden als maar kan.[1]
- (communicatie) apparaat dat korte tekstberichten kan ontvangen
- ▸ De werknemers van de Israëlische hulpdienst Maguen David Adom zijn daarnaast ook uitgerust met beepers waarbij de locatie van de oproep automatisch meegegeven wordt. Op deze manier kunnen de reddingswerkers sneller op de plaats van het ongeval geraken.[2]
- ▸ Komt er een hoogdringende oproep binnen, dan ontvang je die op je beeper en word je ook opgebeld.[3]
- [1] alarm
- [2] pieper, semafonie-ontvanger
- Het woord beeper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron Katrien Schreurs“Verenigde Arabische Emiraten- Abu Dhabi” (04/05/2011), De Standaard
- ↑ Weblink bron jbs“Joodse reddingwerkers mogen op sabbat gsm met tanden bedienen” (10/06/2009), De Standaard
- ↑ Weblink bron Sarah Vankersschaever“‘De tijd van de rondbuikige pompier is voorbij’” (21/04/2016), De Standaard