[2] beeper
  • bee·per
enkelvoud meervoud
naamwoord beeper beepers
verkleinwoord

de beeperm

  1. (elektronica) elektronisch apparaat dat een waarschuwend piepend geluid maakt als het geactiveerd wordt
     Officieel zijn de snelheidsbeperkingen zoals in België en zijn de wagens uitgerust met een irritante “beeper” die in gang schiet als je de 120 overstijgt. In werkelijkheid echter laten de rijke locals het lawaai uit hun wagen halen en wordt er zo rap gereden als maar kan.[1]
  2. (communicatie) apparaat dat korte tekstberichten kan ontvangen
     De werknemers van de Israëlische hulpdienst Maguen David Adom zijn daarnaast ook uitgerust met beepers waarbij de locatie van de oproep automatisch meegegeven wordt. Op deze manier kunnen de reddingswerkers sneller op de plaats van het ongeval geraken.[2]
     Komt er een hoogdringende oproep binnen, dan ontvang je die op je beeper en word je ook opgebeld.[3]
  1.   Weblink bron
    Katrien Schreurs
    “Verenigde Arabische Emiraten- Abu Dhabi” (04/05/2011), De Standaard
  2.   Weblink bron
    jbs
    “Joodse reddingwerkers mogen op sabbat gsm met tanden bedienen” (10/06/2009), De Standaard
  3.   Weblink bron
    Sarah Vankersschaever
    “‘De tijd van de rondbuikige pompier is voorbij’” (21/04/2016), De Standaard