bedde
- bed·de
- bed met de uitgang -e
bedde
bedde
- (verouderd) enkelvoud verleden tijd van bedden
- Hij bedde zich opnieuw in het lome gevoel van behagen en sliep weer in. [2]
- (verouderd) aanvoegende wijs van bedden
- Zo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar; of bedde ik mij in de hel, zie, Gij zijt daar. [3]
- ↑ Perron, E.du"brief aan P.N. van Eyck" (11 maart 1940) op website: http://dbnl.org; geraadpleegd 2016-11-05
- ↑ Eerbeek, J.K. van"Patiënten" in: Liter. jrg. 5 nr. 22/23 (mei/juli 2002) Boekencentrum Uitgevers, Zoetermeer; p. 31; geraadpleegd 2016-11-05
- ↑ Psalmen 139:8 in Statenvertaling op website:statenvertaling.net; geraadpleegd 2016-11-05
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bedde | bedden |
verkleinwoord |
bedde
bedde
bedde
- Nedersaksisch: beade, bed, Bedd, bedde, Bedde, bède, bèer, ber, bère, Berr, berre, bèrre, Bett, Bitt
- Afgeleid van het Oudnederlandse beddi
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | bedde | bedden |
genitief | bedde(n) | bedden |
datief | bedde(n) | bedden |
accusatief | bedde | bedden |
- (meubel) bed; een meubel gemaakt om in te slapen
- matras, kussen
- huwelijksbed
- Vroegmiddelnederlands woordenboek - Instituut voor de Nederlandse taal
- Middelnederlands woordenboek - Instituut voor de Nederlandse taal
- Afgeleid van het Middelnederduitse bedde
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bedde | bedden |
verkleinwoord |
bedde
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- IPA: /bɛdə/
bedde
bedde
bedde
bedde
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
bedde