bedden
- Geluid: bedden (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbɛdə(n) / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈbɛdə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈbɛdə(n)/
- bed·den
- bed met de uitgang -en
de bedden mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord bed
- ▸ Onbewust keek hij direct naar de twee ligbedden naast hem waarop hij min of meer de tweeling verwachtte. De bedden waren echter leeg.[1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bedden |
bedde |
gebed |
zwak -d | volledig |
bedden
- onovergankelijk (verouderd) bed(den) opmaken
- overgankelijk (verouderd) in bed leggen
- [2] inbedden
- Het woord bedden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bedden" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
bedden
- meervoud van bedde
bedden
- meervoud van bedde