beëlzebub
Niet te verwarren met: Beëlzebub |
- beël·ze·bub, be·el·ze·bub
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beëlzebub | beëlzebubs |
verkleinwoord | - | - |
de beëlzebub m
- (persoon) iemand die anderen angst aanjaagt
- ▸ Mertens maakt zich tot een beëlzebub in de gedaante van zijn duivel.[1]
- (primaten) (verouderd) bepaald soort Zuid-Amerikaanse aap, Ateles paniscus
- ▸ De maki is een vreemde aap, gelijk zijn broeders, de brulaap en de beëlzebub.[2]
- [1] Beëlzebub (officiële spelling tot 2006)
- [1] duivel, griezel
- [2] bosduivel, kwatta, zwarte slingeraap
- Het woord beëlzebub staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beëlzebub" herkend door:
66 % | van de Nederlanders; |
55 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Weblink bron Gespletenheid als opgave in: Merlyn., jrg. 3 nr. 5 (september 1965), Polak & Van Gennep, Amsterdam, p. 329
- ↑ Weblink bron “De verlossing van Liesbeth Bede” (2016), Em. Querido's Uitgeverij BV, Amsterdam, ISBN 9789021403472, hfst. 10
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be