• grie·zel
enkelvoud meervoud
naamwoord griezel griezels
verkleinwoord griezeltje griezeltjes

de griezelm

  1. een wezen dat angst en walging oproept
    • De hoofdrolspeler vertolkte de rol van die griezel meesterlijk. 
vervoeging van
griezelen

griezel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van griezelen
    • Ik griezel. 
  2. gebiedende wijs van griezelen
    • Griezel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van griezelen
    • Griezel je? 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be