bascule
- bas·cu·le
- * Ontleend aan het Franse bascule ‘balans, weegschaal’. In de betekenis van ‘weegwerktuig’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bascule | bascules |
verkleinwoord | basculetje bascuultje |
basculetjes bascuultjes |
- (techniek) een weegschaal die gebaseerd is op het principe van een hefboom
- De bascule toonde welke stapel munten het meeste woog.
- een onderdeel van een hagelgeweer
- [1] basculebrug
- Het woord bascule staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bascule" herkend door:
69 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bascule" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
bascule | la bascule | bascules | les bascules |
bascule v
vervoeging van |
---|
basculer |
bascule