bankverzekeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van bankverzekeren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | bankverzekeren | te bankverzekeren | ||||||
toekomend | zullen bankverzekeren | te zullen bankverzekeren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | bankverzekerd | te bankverzekerd | ||||||
toekomend | bankverzekerd zullen | bankverzekerd te zullen | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
bankverzekerend | bankverzekerd | ev. bankverzeker |
mv. verouderd bankverzekert |
bankverzekere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | bankverzeker | bankverzekert | bankverzekert | bankverzekert | bankverzekert | bankverzekeren | bankverzekeren | bankverzekeren | |
verleden (o.v.t.) | bankverzekerde | bankverzekerde | bankverzekerde | bankverzekerde | bankverzekerde | bankverzekerden | bankverzekerden | bankverzekerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal bankverzekeren | zult/zal bankverzekeren | zult/zal bankverzekeren | zult bankverzekeren | zal bankverzekeren | zullen bankverzekeren | zullen bankverzekeren | zullen bankverzekeren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou bankverzekeren | zou bankverzekeren | zou(dt) bankverzekeren | zoudt bankverzekeren | zou bankverzekeren | zouden bankverzekeren | zouden bankverzekeren | zouden bankverzekeren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |