baanbreker
- Geluid: baanbreker (hulp, bestand)
- baan·bre·ker
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘wegbereider’ voor het eerst aangetroffen in 1858 [1]
- samenstelling van baan ww en breker
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | baanbreker | baanbrekers |
verkleinwoord | - | - |
de baanbreker m
- (figuurlijk) iemand die nieuwe wegen en terreinen voor de maatschappelijke ontwikkeling, van kennis enz. ontsluit
- persoon die wegen opent voor anderen
- ▸ De Imbroskloof is miljoenen jaren geleden ontstaan doordat een rivier zich een weg baande door de bergen van wit gesteente. Die rivier is er al lang niet meer, maar nu hebben we baanbreker Gijs.[2]
- (militair) geniesoldaat
- iemand die probeert te overleven in tot nu toe niet geëxploreerde gebieden
- Het woord baanbreker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "baanbreker" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "baanbreker" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Ronald Giphart e.a.“Een familie en een Griekse god” (2023), The House of Books, ISBN 9789044366471
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be