• bre·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord breker brekers
verkleinwoord brekertje brekertjes

de brekerm

  1. een persoon die iets breekt
    • "De breker betaalt" was de conclusie van de kabinetscrisis van '89. 
  2. een golf in de branding waarvan de top over de basis heenvalt
    • De storm van de vorige dag verzoorzaakte prachtige brekers aan het strand. 
  3. een apparaat waarmee grote brokken vaste stof in kleinere stukken gebroken worden
    • Deze mobiele breker vindt gretig aftrek. 
95 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be