averecht
- ave·recht
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | averecht | averechter | averechtst |
verbogen | averechte | averechtere | averechtste |
partitief | averechts | averechters | - |
averecht [3]
- binnenste buiten; precies tegengesteld
- Dat een natuurlijke psychologische neiging, zegt Schmidt. Factchecks hebben om diezelfde reden weinig zin om mensen te overtuigen, denkt Schmidt. „Factchecks hebben een averechtse uitwerking als je mensen in een andere bubbel wil bereiken. Als je mensen confronteert met informatie die niet aansluit op hun eigen wereldbeeld past, graven ze zich juist dieper in.” [4]
- breien Met de draad aan de voorkant van het breiwerk
- De tricot steek is om en om een naald recht en een naald averecht breien.
- [1] verkeerd, tegengesteld
- iets pakt averechts uit
iets gaat helemaal verkeerd aflopen
- Het woord averecht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "averecht" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "averecht" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ averecht op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Lucas Brouwers 6 maart 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be