• ave·rechts
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen averechts averechtser averechtst
verbogen averechtse averechtsere averechtste
partitief averechts averechtsers -

averechts

  1. in omgekeerde richting.
    • Na de rechtse steek volg je met een averechtse. 
    • Een verbod heeft bij pubers vaak een averechts effect, wat je wilt verbieden wordt ineens een stuk aantrekkelijker juist omdat het verboden is. 
     Als ze een scène maakte zou dat slechts averechts werken, wist ze.[2]

averechts

  1. partitief van de stellende trap van averecht
    • Dat is iets averechts... 
98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]