• as·tro·no·misch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen astronomisch astronomischer
verbogen astronomische astronomischere
partitief astronomisch astronomischers -

astronomisch

  1. betreffende de sterrenkunde
     Hun rondleiding begon vlakbij in de Oude Stad, waar Renata hen met vaste hand van bezienswaardigheid naar bezienswaardigheid leidde terwijl ze hen overlaadde met jaartallen en namen over het astronomische uurwerk op het raadhuis uit 1389, over de kruittoren uit de elfde eeuw die in 1475 eerder om esthetische dan om militaire redenen werd omgebouwd en over hoe de Dertigjarige Oorlog begon in de burchtwijk Hradtany met een rel waarbij in 1618 de afgevaardigden, van welke kant ze ook waren, uit een raam werden gegooid.[1]
  2. buitensporig groot
    • De wereldwijde spinnenpopulatie doodt ieder jaar een astronomisch aantal (400 tot 800 miljoen ton) insecten, zo blijkt uit een nieuwe studie. [2] 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535
  2. www.nu.nl
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be