arreglar
stamtijd | ||
---|---|---|
tegenw. tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
arreglo | arreglava | arreglat |
1e vervoeging | volledig |
arreglar
- regelen, in orde maken
- herstellen, repareren
- a·rre·glar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
arreglar |
arreglaba |
arreglado |
volledig |
arreglar
- a·rre·glar
- overgankelijk beredderen, regelen, oplossen, in orde maken
- herstellen, vermaken, repareren, opknappen, aanpassen
- verzorgen, aankleden
- (muziek), arrangeren
- [2] reparar