• apa·na·ge
enkelvoud meervoud
naamwoord apanage apanages
verkleinwoord - -

apanage v, o

  1. gebied of ander vermogen door een feodaal heerser als inkomstenbron aan een vazal toegekend
    • Sommigen bezaten een groot aantal desa's als apanage (...) [3]
  2. toelage voor rekening van de staat, in het bijzonder aan leden van een vorstenhuis
    • Dan is er geen twist meer over het apanage, want niemand wil langer onze koning zijn, als er niet langer iets in onze beurs is. [4]


  • apa·na·ge
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  apanage     l'apanage     apanages     les apanages  

apanage m

  1. apanage, gebied of ander vermogen door een leenheer als inkomstenbron aan een vazal toegekend