• an·dro·gyn
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘hermafrodiet’ voor het eerst aangetroffen in 1601 [1]
  • afgeleid van het Griekse 'gunè' (vrouw) met het voorvoegsel andro- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord androgyn androgynen
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

de androgynm

  1. tweeslachtig wezen, hermafrodiet
     Oorspronkelijk, zegt hij, waren er drie geslachten, één mannelijk/mannelijk, één vrouwelijk/vrouwelijk, en één gemengd, androgyn, mannelijk/vrouwelijk.[3]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen androgyn androgyner androgynst
verbogen androgyne androgynere androgynste
partitief androgyns androgyners -

androgyn

  1. (sociologie) met zowel vrouwelijke als mannelijke kenmerken
  2. tweeslachtig
77 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[4]