anbrechen
- an·bre·chen
Naar frequentie | 83306 |
---|
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
anbrechen |
brach an |
angebrochen |
Klasse 4 sterk | volledig | hulpwerkwoord: [1-2]: haben, [3]: sein |
anbrechen
- overgankelijk barsten, niet volledig breken (bijv. van een bot of tafelpoot)
- «In jedem Fall ist eine Prellung und ein angebrochener Knochen des hinteren Beckenrings sehr schmerzhaft.»
- In elk geval is een blauwe plek en een barst in het bot van de achterste bekkenring erg pijnlijk.
- «In jedem Fall ist eine Prellung und ein angebrochener Knochen des hinteren Beckenrings sehr schmerzhaft.»
- overgankelijk aanbreken, aanspreken (beginnen uit de voorraad te gebruiken / iets voor het eerst openen)
- «Wir haben eine neue Flasche Eierlikör angebrochen.»
- We hebben een nieuwe fles advocaat aangebroken.
- «Wir haben eine neue Flasche Eierlikör angebrochen.»
- onovergankelijk aanbreken (beginnen van een tijdperk)
- ↑ Weblink bron “Geen oorlog en toch oorlogswinst / Het gouden tijdperk van de Amerikaansche [sic!] vliegtuigindustrie” (15 maart 1940), Nieuwe Tilburgsche Courant / Tilburgsch Dagblad