• an·bre·chen
  • Afleiding van het Duitse woord  brechen ww  breken met het voorvoegsel an-
Naar frequentie 83306
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
anbrechen
brach an
angebrochen
Klasse 4 sterk volledig hulpwerkwoord: [1-2]: haben, [3]: sein

anbrechen

  1. overgankelijk barsten, niet volledig breken (bijv. van een bot of tafelpoot)
    «In jedem Fall ist eine Prellung und ein angebrochener Knochen des hinteren Beckenrings sehr schmerzhaft.»
    In elk geval is een blauwe plek en een barst in het bot van de achterste bekkenring erg pijnlijk.
  2. overgankelijk aanbreken, aanspreken (beginnen uit de voorraad te gebruiken / iets voor het eerst openen)
    «Wir haben eine neue Flasche Eierlikör angebrochen
    We hebben een nieuwe fles advocaat aangebroken.
  3. onovergankelijk aanbreken (beginnen van een tijdperk)
    «Man könnte zu Recht sagen, dass für die amerikanischen Flugzeugfabriken ein goldenes Zeitalter angebrochen ist.»[1]
    Met recht zou men kunnen zeggen, dat er een gouden tijdperk is aangebroken voor de Amerikaansche [sic!] vliegtuigfabrieken.
  1.   Weblink bron “Geen oorlog en toch oorlogswinst / Het gouden tijdperk van de Amerikaansche [sic!] vliegtuigindustrie” (15 maart 1940), Nieuwe Tilburgsche Courant / Tilburgsch Dagblad