alweter

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  alweter    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• al·we·ter

Woordherkomst en -opbouw

• Samenstellende afleiding van al en de stam van weten met het achtervoegsel -er

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	alweter	alweters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de alweter m

1. iemand die alles weet of denkt alles te weten

   • Zijn stille, wellevende ik "met de ontwijkende ogen' wint echter ook nu toch weer van “allerlei andere types die ik zou hebben willen verwezenlijken: de onbezorgde atleet, de vrijmoedige minnaar, de sobere moralist, de gewichtsloze fantast, de raconteur, de straatvechter en de alweter - sommige voor een deel verwezenlijkt, andere in het stadium van verlokking gebleven.”  
   • Of hij Sinterklaas dacht te zijn, zo zou Klein de eigenwijze alweter later in een partijdiscussie nog eens toevoegen. Een werkzame relatie zouden ze nooit opbouwen. Daarvoor was Klein zelf ook te eigenzinnig.  
   • “Strooi de bollen over de grond en plant ze waar ze neerkomen”, zeggen de boeken en de alweters van de televisie.  

Synoniemen

• wise guy, frik, wijsneus, weetal, waanwijze, pedant, bemoeial, betweter

Vertalingen

    1. iemand die alles weet of alles denkt te weten   

Engels: wise guy (en)

Gangbaarheid

• Het woord alweter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "alweter" herkend door:

80 %	van de Nederlanders;
85 %	van de Vlamingen.