mississippialligator (Alligator mississippiensis)
  • al·li·ga·tor
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘krokodilachtige’ voor het eerst aangetroffen in 1734 [1]
  • Ontleend aan het Engelse alligator, zelf een verbastering van het Spaanse el lagarto ("de hagedis") [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord alligator alligators
verkleinwoord alligatortje alligatortjes

de alligatorm

  1. (reptielen) een grote krokodilachtige uit het geslacht Alligator  
    • Ik ben echt ontzettend bang voor alligators! 
95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]