Alfalfa

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • al·fal·fa
Woordherkomst en -opbouw
  • Via Engels en Spaans afkomstig van Arabisch الفصفصة al-fíṣfiṣa, al-fáṣfaṣa, "vers veevoer". [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord alfalfa -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de alfalfav / m

  1. (groente) ontkiemde zaden van luzerne Medicago sativa  
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
Vertalingen

Gangbaarheid

74 % van de Nederlanders;
33 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie


Verwijzingen