Aquilegia vulgaris
  • ake·lei
  • Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘plantengeslacht’ voor het eerst aangetroffen in 1226 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord akelei akeleien
verkleinwoord - -

de akeleiv / m

  1. (bloemplanten) benaming voor kruidachtige, winterharde, vaste sierplanten uit het geslacht Aquilegia   in de ranonkelfamilie (Ranunculaceae  ). Er zijn ongeveer 120 soorten. De soorten hebben drielobbige bladeren en opvallende bloemen in diverse kleuren. De meeste soorten bloeien grofweg van half april tot half juli
75 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[3]