akolei
- ako·lei
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | akolei | akoleien |
verkleinwoord |
- een geslacht van kruidachtige, winterharde, vaste planten uit de ranonkelfamilie (Ranunculaceae)
- De akolei is het zinnebeeld van ootmoed en liefde.
- Voorlopig rijdt de taxi naar twee gebieden die volgens de folder “Limburg op zijn mooist” vertonen: de boswachterij Vaals en het Gerendal. Dat laatste, tussen Valkenburg en Gulpen, is een zogenoemd droogdal, gevormd door afstromend regenwater en gesmolten sneeuw. De hellingen zijn voornamelijk bedekt met loofbos. Er groeien zeldzame plantesoorten, waaronder orchideeën, de wilde akelei en het peperboompje, dat elders in Nederland niet voorkomt. [3]
1.een geslacht van kruidachtige, winterharde, vaste planten uit de ranonkelfamilie (Ranunculaceae)
- Het woord akolei staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "akolei" herkend door:
29 % | van de Nederlanders; |
38 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ akolei op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC F.G. de Ruiter 7 september 1995
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be