agnosceren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van agnosceren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		agnosceren			te agnosceren
	toekomend		zullen agnosceren			te zullen agnosceren
voltooid	tegenwoordig		geagnosceerd			te geagnosceerd
	toekomend		geagnosceerd zullen			geagnosceerd te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	agnoscerend		geagnosceerd			ev. agnosceer	mv. verouderd agnosceert	agnoscere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	agnosceer	agnosceert	agnosceert	agnosceert	agnosceert	agnosceren	agnosceren	agnosceren
verleden (o.v.t.)	agnosceerde	agnosceerde	agnosceerde	agnosceerde	agnosceerde	agnosceerden	agnosceerden	agnosceerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal agnosceren	zult/zal agnosceren	zult/zal agnosceren	zult agnosceren	zal agnosceren	zullen agnosceren	zullen agnosceren	zullen agnosceren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou agnosceren	zou agnosceren	zou(dt) agnosceren	zoudt agnosceren	zou agnosceren	zouden agnosceren	zouden agnosceren	zouden agnosceren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij