afstommelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afstommelen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afstommelen | af te stommelen | ||||||
toekomend | zullen afstommelen af zullen stommelen |
te zullen afstommelen af te zullen stommelen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn afgestommeld | te zijn afgestommeld | ||||||
toekomend | afgestommeld zullen zijn | afgestommeld te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
afstommelend | afgestommeld | ev. stommel af |
mv. verouderd stommelt af |
stommele af (bijzin) afstommele | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | stommel af | stommelt af | stommelt af | stommelt af | stommelt af | stommelen af | stommelen af | stommelen af | |
verleden (o.v.t.) | stommelde af | stommelde af | stommelde af | stommelde af | stommelde af | stommelden af | stommelden af | stommelden af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afstommelen | zult/zal afstommelen | zult/zal afstommelen | zult afstommelen | zal afstommelen | zullen afstommelen | zullen afstommelen | zullen afstommelen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afstommelen | zou afstommelen | zou(dt) afstommelen | zoudt afstommelen | zou afstommelen | zouden afstommelen | zouden afstommelen | zouden afstommelen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | afstommel | afstommelt | afstommelt | afstommelt | afstommelt | afstommelen | afstommelen | afstommelen | |
verleden (o.v.t.) | afstommelde | afstommelde | afstommelde | afstommelde | afstommelde | afstommelden | afstommelden | afstommelden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afstommelen af zal stommelen |
zult/zal afstommelen af zult/zal stommelen |
zult/zal afstommelen af zult/zal stommelen |
zult afstommelen af zult stommelen |
zal afstommelen af zal stommelen |
zullen afstommelen af zullen stommelen |
zullen afstommelen af zullen stommelen |
zullen afstommelen af zullen stommelen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afstommelen af zou stommelen |
zou afstommelen af zou stommelen |
zou(dt) afstommelen af zou(dt) stommelen |
zoudt afstommelen af zoudt stommelen |
zou afstommelen af zou stommelen |
zouden afstommelen af zouden stommelen |
zouden afstommelen af zouden stommelen |
zouden afstommelen af zouden stommelen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgestommeld | bent afgestommeld | bent/is afgestommeld | zijt afgestommeld | is afgestommeld | zijn afgestommeld | zijn afgestommeld | zijn afgestommeld | |
verleden (v.v.t.) | was afgestommeld | was afgestommeld | was afgestommeld | waart afgestommeld | was afgestommeld | waren afgestommeld | waren afgestommeld | waren afgestommeld | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgestommeld zijn | zal/zult afgestommeld zijn | zult/zal afgestommeld zijn | zult afgestommeld zijn | zal afgestommeld zijn | zullen afgestommeld zijn | zullen afgestommeld zijn | zullen afgestommeld zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgestommeld zijn | zou afgestommeld zijn | zou/zoudt afgestommeld zijn | zoudt afgestommeld zijn | zou afgestommeld zijn | zouden afgestommeld zijn | zouden afgestommeld zijn | zouden afgestommeld zijn |