afprakkiseren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afprakkiseren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afprakkiseren | af te prakkiseren | ||||||
toekomend | zullen afprakkiseren af zullen prakkiseren |
te zullen afprakkiseren af te zullen prakkiseren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | afgeprakkiseerd | te afgeprakkiseerd | ||||||
toekomend | afgeprakkiseerd zullen | afgeprakkiseerd te zullen | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
afprakkiserend | afgeprakkiseerd | ev. prakkiseer af |
mv. verouderd prakkiseert af |
prakkisere af (bijzin) afprakkisere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | prakkiseer af | prakkiseert af | prakkiseert af | prakkiseert af | prakkiseert af | prakkiseren af | prakkiseren af | prakkiseren af | |
verleden (o.v.t.) | prakkiseerde af | prakkiseerde af | prakkiseerde af | prakkiseerde af | prakkiseerde af | prakkiseerden af | prakkiseerden af | prakkiseerden af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afprakkiseren | zult/zal afprakkiseren | zult/zal afprakkiseren | zult afprakkiseren | zal afprakkiseren | zullen afprakkiseren | zullen afprakkiseren | zullen afprakkiseren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afprakkiseren | zou afprakkiseren | zou(dt) afprakkiseren | zoudt afprakkiseren | zou afprakkiseren | zouden afprakkiseren | zouden afprakkiseren | zouden afprakkiseren | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | afprakkiseer | afprakkiseert | afprakkiseert | afprakkiseert | afprakkiseert | afprakkiseren | afprakkiseren | afprakkiseren | |
verleden (o.v.t.) | afprakkiseerde | afprakkiseerde | afprakkiseerde | afprakkiseerde | afprakkiseerde | afprakkiseerden | afprakkiseerden | afprakkiseerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afprakkiseren af zal prakkiseren |
zult/zal afprakkiseren af zult/zal prakkiseren |
zult/zal afprakkiseren af zult/zal prakkiseren |
zult afprakkiseren af zult prakkiseren |
zal afprakkiseren af zal prakkiseren |
zullen afprakkiseren af zullen prakkiseren |
zullen afprakkiseren af zullen prakkiseren |
zullen afprakkiseren af zullen prakkiseren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afprakkiseren af zou prakkiseren |
zou afprakkiseren af zou prakkiseren |
zou(dt) afprakkiseren af zou(dt) prakkiseren |
zoudt afprakkiseren af zoudt prakkiseren |
zou afprakkiseren af zou prakkiseren |
zouden afprakkiseren af zouden prakkiseren |
zouden afprakkiseren af zouden prakkiseren |
zouden afprakkiseren af zouden prakkiseren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |