afoogsten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afoogsten | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afoogsten | af te oogsten | ||||||
toekomend | zullen afoogsten af zullen oogsten |
te zullen afoogsten af te zullen oogsten | |||||||
voltooid | tegenwoordig | afgeoogst | te afgeoogst | ||||||
toekomend | afgeoogst zullen | afgeoogst te zullen | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
afoogstend | afgeoogst | ev. oogst af |
mv. verouderd oogst af |
oogste af (bijzin) afoogste | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | oogst af | oogst af | oogst af | oogst af | oogst af | oogsten af | oogsten af | oogsten af | |
verleden (o.v.t.) | oogstte af | oogstte af | oogstte af | oogstte af | oogstte af | oogstten af | oogstten af | oogstten af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afoogsten | zult/zal afoogsten | zult/zal afoogsten | zult afoogsten | zal afoogsten | zullen afoogsten | zullen afoogsten | zullen afoogsten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afoogsten | zou afoogsten | zou(dt) afoogsten | zoudt afoogsten | zou afoogsten | zouden afoogsten | zouden afoogsten | zouden afoogsten | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | afoogst | afoogst | afoogst | afoogst | afoogst | afoogsten | afoogsten | afoogsten | |
verleden (o.v.t.) | afoogstte | afoogstte | afoogstte | afoogstte | afoogstte | afoogstten | afoogstten | afoogstten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afoogsten af zal oogsten |
zult/zal afoogsten af zult/zal oogsten |
zult/zal afoogsten af zult/zal oogsten |
zult afoogsten af zult oogsten |
zal afoogsten af zal oogsten |
zullen afoogsten af zullen oogsten |
zullen afoogsten af zullen oogsten |
zullen afoogsten af zullen oogsten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afoogsten af zou oogsten |
zou afoogsten af zou oogsten |
zou(dt) afoogsten af zou(dt) oogsten |
zoudt afoogsten af zoudt oogsten |
zou afoogsten af zou oogsten |
zouden afoogsten af zouden oogsten |
zouden afoogsten af zouden oogsten |
zouden afoogsten af zouden oogsten | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |