afføring
- af·fø·ring
- Afleiding van de stam 'affør' van het Deense werkwoord afføre met het voorvoegsel af- en met het achtervoegsel -ing
Naar frequentie | 14883 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | afføring | afføringen | afføringer | afføringerne |
genitief | afførings | afføringens | afføringers | afføringernes |
afføring, g
- afgang, excrementen, faeces, feces, hoopje, kak, poep, schijt, stront, uitwerpselen
- (biologie), (medisch) fecaliën, ontlasting, stoelgang
- afføring in: Det Danske Sprog- og LitteraturselskabDen Dankse Ordbog op website:ordnet.dk