afdrogen
- af·dro·gen
- samenstelling van af bw en drogen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afdrogen |
droogde af |
afgedroogd |
zwak -d | volledig |
afdrogen
- overgankelijk het vocht wegnemen van iets of iemand
- Voor straf moest hij de vaat afdrogen.
- Na het zwemmen moet je je goed afdrogen.
- ▸ Haar huid was nog niet op de normale lichaamstemperatuur en bij het afdrogen had ze vast hier en daar een stukje overgeslagen.[1]
- overgankelijk (figuurlijk) op verpletterende wijze verslaan
- Zij werden helemaal afgedroogd door het andere team.
- overgankelijk (figuurlijk) (informeel) afranselen
- Hij droogde de vervelende jongen helemaal af.
- Het woord afdrogen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afdrogen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be