afdieven/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afdieven | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afdieven | af te dieven | ||||||
toekomend | zullen afdieven af zullen dieven |
te zullen afdieven af te zullen dieven | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgediefd | te hebben afgediefd | ||||||
toekomend | afgediefd zullen hebben | afgediefd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
afdievend | afgediefd | ev. dief af |
mv. verouderd dieft af |
dieve af (bijzin) afdieve | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | dief af | dieft af | dieft af | dieft af | dieft af | dieven af | dieven af | dieven af | |
verleden (o.v.t.) | diefde af | diefde af | diefde af | diefde af | diefde af | diefden af | diefden af | diefden af | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afdieven | zult/zal afdieven | zult/zal afdieven | zult afdieven | zal afdieven | zullen afdieven | zullen afdieven | zullen afdieven | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afdieven | zou afdieven | zou(dt) afdieven | zoudt afdieven | zou afdieven | zouden afdieven | zouden afdieven | zouden afdieven | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | afdief | afdieft | afdieft | afdieft | afdieft | afdieven | afdieven | afdieven | |
verleden (o.v.t.) | afdiefde | afdiefde | afdiefde | afdiefde | afdiefde | afdiefden | afdiefden | afdiefden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal afdieven af zal dieven |
zult/zal afdieven af zult/zal dieven |
zult/zal afdieven af zult/zal dieven |
zult afdieven af zult dieven |
zal afdieven af zal dieven |
zullen afdieven af zullen dieven |
zullen afdieven af zullen dieven |
zullen afdieven af zullen dieven | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afdieven af zou dieven |
zou afdieven af zou dieven |
zou(dt) afdieven af zou(dt) dieven |
zoudt afdieven af zoudt dieven |
zou afdieven af zou dieven |
zouden afdieven af zouden dieven |
zouden afdieven af zouden dieven |
zouden afdieven af zouden dieven | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgediefd | hebt afgediefd | hebt/heeft afgediefd | hebt afgediefd | heeft afgediefd | hebben afgediefd | hebben afgediefd | hebben afgediefd | |
verleden (v.v.t.) | had afgediefd | had afgediefd | had afgediefd | hadt afgediefd | had afgediefd | hadden afgediefd | hadden afgediefd | hadden afgediefd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgediefd hebben | zal/zult afgediefd hebben | zult/zal afgediefd hebben | zult afgediefd hebben | zal afgediefd hebben | zullen afgediefd hebben | zullen afgediefd hebben | zullen afgediefd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgediefd hebben | zou afgediefd hebben | zou/zoudt afgediefd hebben | zoudt afgediefd hebben | zou afgediefd hebben | zouden afgediefd hebben | zouden afgediefd hebben | zouden afgediefd hebben |