• aci·di·teit
  • Van het Franse acidité, van het Latijnse 'aciditas' met het achtervoegsel -iteit [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord aciditeit aciditeiten
verkleinwoord - -

de aciditeitv

  1. (scheikunde) de zuurgraad, geeft aan hoeveel H+ er in een oplossing voorkomt
    • Door de zure regen is de aciditeit van dit meer schrikbarend snel veranderd. 
52 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[2]