• ach·ter·la·der
enkelvoud meervoud
naamwoord achterlader achterladers
verkleinwoord - -

de achterladerm

  1. vuurwapen dat van kogel en springstof wordt voorzien aan de kant van de schutter, niet door de loop aan de voorkant
  2. (scheldwoord) man die seks heeft met andere mannen
  3. (landbouw) toestel dat aan de achterkant van een tractor kan worden gemonteerd om lasten op te tillen en te verplaatsen