• la·der
enkelvoud meervoud
naamwoord lader laders
verkleinwoord - -

de laderm

  1. (beroep) iemand die laadt
  2. apparaat waarmee men kan laden
  3. apparaat dat geladen kan worden
96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]


  • la·der

lader

  1. tegenwoordige tijd van lade

lader, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van lade


  • la·der
Naar frequentie 2352

lader

  1. tegenwoordige tijd van lade


  • la·der

lader

  1. tegenwoordige tijd van lada

lader

  1. tegenwoordige tijd van lade